Nadat we vorig jaar met het bestuderen en lezen van Veda, Brâhmana’s, Âranyaka’s aan de Upanishaden kwamen bracht het « Âtman is gelijk aan Brahman » ons al in de sfeer van wat we ons voor dit jaar voornemen te behandelen : de Vedântadarshana, om correct te zijn, twee darshana’s : Vedânta – Mîmâmsâ, twee van de jongste en laatste orthodoxe darshana’s waarvan Vedânta ook letterlijk « het einde van de Veda » betekent.
Om deze samenhang beter te begrijpen zullen we als inleiding gebruiken een studie over de Kosha’s en Sharîra’s, een typisch vedantijns werkstuk dat gebaseerd is op de Taittirîya Upanishad.
Volgens de Vedântafilosofie is het Zelf (Âtman) omgeven door 3 lichamen of sharîra’s. Deze 3 lichamen gaan van grofstoffelijk naar meer en meer fijnstoffelijk en uiteindelijk naar het meest fijnstoffelijk of oorzakelijk lichaam, met in het centrum Âtmabodha, het herkennen van het eigen Zelf. Dit is de toestand van een Verlichte en niet die van een gewone mens.